Onderwijshuisvesting
Beleidskader
De gemeente heeft op grond van de onderwijswetgeving een zorgplicht voor de huisvesting van scholen voor het basis-, (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs. Deze zorgplicht is nader uitgewerkt in de ‘Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Gemeente Zaanstad 2015’ (2015/96725). Deze regeling bevat vrij gedetailleerde ‘spelregels’ voor de schoolbesturen en het gemeentebestuur op het terrein van de onderwijshuisvesting. In de verordening is bepaald dat schoolbesturen in Zaanstad jaarlijks aanvragen kunnen indienen voor huisvestingszaken, waaronder voor nieuwbouw en uitbreiding.
In tegenstelling tot het overige gemeentelijke vastgoed zijn bijna alle schoolgebouwen niet juridisch in eigendom van de gemeente, maar van de schoolbesturen. Het beheer en onderhoud van deze gebouwen is vanaf 2015 primair de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. Zie hiervoor de wetgeving: Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het primair onderwijs. De schoolbesturen ontvangen hiervoor rechtstreeks middelen van het rijk. De gemeente blijft verantwoordelijk voor nieuwbouw van onderwijshuisvesting. Er zijn een paar schoolgebouwen die de gemeente (nog) niet juridisch heeft overgedragen, zoals een aantal tijdelijke schoolgebouwen en het schoolpand waarin de ISK-leerlingen zijn gehuisvest. In die gevallen zorgen de schoolbesturen overigens voor het onderhoud alsof het eigen panden betreffen.
Kwaliteitsniveau
Voor het vaststellen van de bouwkundige staat van het gebouw en om verschillen in de bouwkundige staat tussen verschillende gebouwen in een volgorde te kunnen plaatsen, wordt voor de bouwkundige rapportage vanuit de verordening als voorwaarde gesteld een rapportage op grond van NEN 2767. Uitgangspunt van deze methode is dat de onderhoudsscenario's op basis van verschillende keuzes en bevindingen worden doorgerekend en bij het bepalen van de keuzes een afweging plaatsvindt tussen kwaliteit, kosten en risico's. Bij het maken van keuzes met betrekking tot onderhoud is inzicht in de aanwezige en de te bereiken kwaliteit (en de daaraan verbonden kosten) essentieel. Uitgangspunt van de methode van conditiemeting NEN 2767 is dat voor alle bouwkundige elementen een conditie wordt toegekend. Bij het vaststellen van de condities wordt ook rekening gehouden met de noodzaak van het onderhoud binnen een vooraf vastgestelde periode (in principe 3 jaar). Voor het antwoord op de vraag of activiteiten binnen de periode van 3 jaar voor het onderhoud in aanmerking komen wordt de ernst, de omvang en de intensiteit van het gebrek vastgesteld. De ernst van het gebrek wordt uitgedrukt in een score, de zgn. 'conditie voor'. Met de 'conditie voor' wordt dus eigenlijk de kwaliteit van het totale schoolgebouw vastgesteld. Deze kwaliteit kan worden onderverdeeld in de volgende conditieschalen:
- Conditie 1 Nieuwbouwkwaliteit of met nieuwbouw vergelijkbare kwaliteit;
- Conditie 2 Een bouw- of installatiedeel vertoont kenmerken van een beginnende veroudering;
- Conditie 3 Het verouderingsproces is duidelijk op gang gekomen;
- Conditie 4 Het verouderingsproces is duidelijk zichtbaar;
- Conditie 5 Het verouderingsproces is niet meer te keren;
- Conditie 6 De bouwkundige staat is zo slecht dat deze niet meer onder conditie 5 kan worden gerangschikt.
Op basis van de vermelde condities wordt inzicht verkregen in de bouwkundige staat en kan worden vastgesteld of vervangende nieuwbouw noodzakelijk is. Het aanhouden van de NEN norm is echter geen verplichting, gemeente en schoolbesturen kunnen ook buiten de verordening om afspraken maken omtrent (vervangende) nieuwbouw. In Zaanstad zijn de bouwplannen voor het primair onderwijs bijvoorbeeld opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan (IHP).
Onderhoudsplan
Het onderhoud van schoolgebouwen en daarmee het opstellen van onderhoudsplannen is de verantwoordelijkheid van schoolbesturen. Eventueel achterstallig onderhoud komt alleen aan het licht als het bevoegd gezag aan het college meldt dat een gebouw niet meer nodig is voor het huisvesten van een school. Het college geeft in dat geval de opdracht voor het opstellen van het rapport met daarin een beschrijving van de staat van onderhoud. Deze opdracht wordt verstrekt aan een onafhankelijke derde, zoals een bouwkundig adviesbureau. De staat van het onderhoud wordt opgemaakt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt en maakt ook onderdeel uit van de op te maken akte van overdracht. Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.
Bij het opstellen van deze begroting is het college niet bekend met achterstallig onderhoud bij schoolgebouwen.
Verduurzamen
De gemeente wil haar duurzaamheidsdoelstellingen gaan realiseren door ook te investeren in energieneutrale maatregelen bij onderwijshuisvesting. Dit moet een samenspel worden met de schoolbesturen. Om te komen tot nadere afspraken worden diverse gesprekken gevoerd tussen de gemeente en de schoolbesturen. Voor het primair onderwijs worden deze afspraken vastgelegd in het IHP. Met de VO-schoolbesturen worden gesprekken gevoerd om ook tot een strategische visie te komen waarin ook duurzaamheid een rol kan spelen.
Financiën
In het IHP worden de plannen voor (vervangende) nieuwbouw van schoolgebouwen van het primair onderwijs in de komende jaren beschreven. Het college informeert de gemeenteraad twee keer per jaar over de voortgang van het IHP met een actualisatie. Het IHP geeft eveneens inzicht is de financiële ontwikkelingen. Autorisatie van de benodigde investeringen voor het komend jaar, zowel voor het primair als voor het speciaal en voortgezet onderwijs, vinden plaats in de begroting. Hiervoor wordt verwezen naar de bijlage investeringen.